Tekst ter ere van een 60-jarig huwelijk. Dochter Vera heeft me een beeld gegeven van de familierelaties en een karakterschets van de ouders. De wat pijnlijker aspecten heb ik in overleg een enigszins absurdistische plek gegeven, met uiteraard een happy end.
De tekst ontstond in eerste instantie als dialoog, later moest het worden omgevormd tot een verhaaltje om voor te lezen. Het is een collage van herinneringen, veelal over de kleinkinderen Harm en Feikje, en iedere korte scene wordt gevolgd door een foto van het gebeuren. De foto's zijn weggehaald en de namen gefingeerd.
Na een onverwacht gure tijd is de lucht vol van belofte. Alles kan nog komen. En het zál ook komen, weten Barend en Doortje terwijl ze aan een kopje thee zitten. Een paar uurtjes in de tuin doen je goed. Ze brengen je dichter bij de seizoenen van het leven.
Doortje zit te breien want, al wordt ze de laatste tijd wat stram, haar handen houden nog steeds niet van stilzitten. Haar mond ook niet trouwens. 'Wat heb ík genoten destijds van dat kramen bij Feikje. Was wel nodig ook, na die onverwachte keizersnee.' Barend knikt. 'En wat was het een pop! Ik kon het niet laten en begon direct sokjes te breien.'
Barend kijkt naar Doortje's breiwerk, trekt aan zijn pijp en mompelt: 'Dat worden geen sokjes, Doortje. Dat wordt een mutsje.'
'Hoor eens even,' stuift Doortje op, 'ik zal toch zelf het beste weten of ik sokjes aan het breien ben of een mutsje, denk je niet? Dit worden sokjes.' En ze neemt nog een koekje. 'Okee, okee, ik zeg al niks meer,' antwoordt Barend. Maar zo bedoelde Doortje het niet en om de vrede te bewaren haalt ze een mutsje uit haar breimand en hangt het aan de naalden. 'Je hebt gelijk hoor,' antwoordt ze verzoenend.
De breinaalden tikken mee met de voorjaarsregen die het tweetal een kwartiertje eerder met zachte dwang naar binnen heeft gestuurd. Buiten zit een vogel van een vetbol te snoepen als een tweede in de gaten krijgt dat er wat te halen valt. Hij voegt zich bij zijn kameraad die echter ernstige bezwaren maakt. De twee bestrijden elkaar fel maar zijn aan elkaar gewaagd. Na enige schermutselingen blijkt dat er plaats genoeg is voor twee en doen de twee zwartgevederde vrienden, die zomaar vijanden kunnen worden, zich met klapperende vleugels te goed.
'Weet je nog hoe Harm me inmaakte met dammen?' In zijn geestesoog ziet Barend opnieuw het stralende koppie van de in zíjn ogen nog maar net de kleutertijd ontgroeide Harm. En hij had het ventje niet eens láten winnen! 'Ja,' lacht Doortje, 'je kon al gauw zien dat dat geen suffe jongen was! Dat had hij van zijn beppe natuurlijk.' Barend kijkt haar eens aan en doet er het zwijgen toe.
'O, iets anders, heb je er nog aan gedacht om dat postpakketje even af te geven bij de buurvrouw, toen ik om half vier bij de kapper zat?' 'Dat was niet om half vier, lieve, maar om kwart voor vier.' 'Houd nou effe op Barend, ik weet toch zelf wel hoe laat ik bij de kapper zat, denk je niet?' Barend windt zich op: 'Het was kwart voor vier want om half vier was ik bij de post.' Doortje: 'Okee, je hebt gelijk hoor.' Barend kijkt op en komt dan verrassend uit de hoek: 'Nu ik er nog eens naar kijk, dat wordt geen mutsje maar een kruikzak!'
Maar Doortje is niet voor één gat te vangen. 'Zoek je ruzie? Krijg je niet.' Ze buigt zich voorover, rommelt even in haar breimand, trekt er iets uit dat héél in de verte iets weg heeft van een kruikzak en hangt het vormloze breisel aan haar naalden.
Intussen heeft Barend alweer een sprong in de tijd gemaakt. Het is er ook echt het weer voor, met die druilerige regen en de nevel die over de struiken blijft hangen. 'Ach ja, en toen wij vanuit Nieuw-Zeeland die lange brief schreven, weet je nog? We wisten uiteraard niet of de nieuwe boreling een jongen of een meisje zou worden en hoe of het zou gaan heten.' 'Klopt,' herinnert Doortje zich. 'Toen hebben we voor de zekerheid een koala meegebracht. Omdat een koala leuk is voor een jongetje én een meisje. En wat was Harm dol op dat beest!'
Het is even stil. Doortje schenkt een tweede kopje in en Barend stopt zijn pijp. Als we nu nog een kachel hadden, denkt Doortje, dan zou die snorren.
'En toen hebben we die krentenwegge meegebracht. Beter dan beschuit met muisjes waar je je tanden op kapot bijt.' 'Ja. En ik de hele weg maar zeuren dat je voorzichtig moest rijden. Ik was als de dood dat we die hele meter brood niet in één stuk over zouden krijgen.'
'O ja, en nu schiet me ineens te binnen hoe je dat ledikantje omgetoverd hebt tot een wiegje. Wat een werk heb je daaraan gehad! Maar, eerlijk is eerlijk, het resultaat was er naar!' 'Verhip,' roept Doortje verbaasd uit, 'dat was ik glad vergeten! Zouden ze die spulletjes nog hebben? Ben ik eigenlijk wel benieuwd naar. Ik zal het ze eens vragen.'
De stemmen rijgen het gesprek aaneen tot een ketting van verschillende kralen. Sommige groot en fel van kleur, andere klein en glanzend, maar allemaal even mooi. 'De eerste stapjes van Feikje op de camping, tussen ons in. Ik weet nog steeds niet wie er trotser keek, wij of zij.'
'En Harm die als een volleerde voetballer kwam aanlopen, uithaalde en met een reusachtige schop de bal in het doel bracht, dwars tussen mijn benen door!' 'Die kinderen van vandaag de dag zijn veel te snel. Of misschien worden wij wel wat langzamer.
Maar... ik was Feikje wel de baas met handwerken! Ik zie nog voor me hoe ik haar probeerde te leren punniken. Dát werd 'm niet!' Doortje lacht terwijl haar handen een eigen ritmisch leven lijken te leiden.
'En de tijd dat die postcodes kwamen!' vult Barend aan. 'Wat een ramp vond ik dat. Ja, die straten, die was ik gewend. Die had ik me als jonge vent eigen gemaakt. Maar toen moest ik, op mijn toch al een stuk oudere dag, van de ene dag op de andere al die nummers gaan leren!' 'Maar Vera heeft je wel trouw overhoord.' 'Ja, dat is waar. Hoewel ik me soms dood ergerde als ik weer eens een fout maakte. Tegenover mijn eigen dochter!' Doortje knikt en telt de steken. 'Dan voel je je als vader nog kleiner dan dat frummel tegenover je.'
'Zeg, en weet jij eigenlijk waarom wij Pake en Beppe Haarlem heetten? Dat was zo onhandig, iedere keer als we verhuisden kregen we een andere naam.' 'Ja. We hadden best Pake Barend en Beppe Doortje kunnen heten. Of gewoon Pake en Beppe van der Steen. Wel zo makkelijk toch? En zo hoor je tenminste dat we bij elkaar horen. Al die nieuwerwetsigheden zijn niet altijd beter hoor.'
Ze zijn het helemaal met elkaar eens en hebben onder het praten niet gemerkt dat de druilerige regen is veranderd in een gestage stortbui. Zo één die dagen aan kan houden. 'O, de hark en de snoeischaar liggen nog buiten,' schrikt Barend en hij wil opstaan. 'Laat die nu maar liggen. Nat zijn ze toch al. Ze worden er niet droger van als jij ook nat wordt.' Alweer is Barend het volmondig met zijn vrouw eens.
En dan kijkt hij nog eens aandachtig naar haar breiwerk. 'Niet om het een of ander hoor, maar dat worden geen sokken. Het wordt ook geen mutsje of kruikzak. Maar een trui. Geen misverstand over mogelijk. Dit wordt onmiskenbaar een trui. Een trui met een trekker er op.'
Doortje rommelt in haar breimand, vist met een stralend gezicht een trui tevoorschijn met, warempel, een trekker erop gebreid. Ze hangt hem aan haar naalden, buigt zich over naar Barend en geeft hem een klinkende klapzoen. 'Kijk, en daarom houd ik nou van je. Al zestig jaren lang. Je hebt zo'n lekker heldere kijk op de dingen!'