Een scherfje zon

Dit verhaal is in 1999 verschenen in Het Boek Aller Tijden, BoekPartners, Breda.

Er zat eens een verfveeg op een massief eiken plank. Sinds jaar en dag leefde hij zijn leven, statisch, uitgehard. Onwrikbaar gehecht aan het Donkere Hout.

Hij kreeg wel bezoek, maar alleen tijdens de schemering, en beslist niet al te vaak. Slechts weinig vlinders zien een verfveeg aan voor een bloem... Maar goed, bezoek kreeg hij dus. Eenzaam was hij niet. -Ter verontschuldiging van de vlinders: Veeg had die merkwaardige gele kleur, die in het daglicht tamelijk diep en donker lijkt, maar in het onbestemde gebied tussen licht en duisternis loskomt van zijn omgeving, ja, op lijkt te lichten-

Een zucht van zich verplaatsende lucht... Trillende vleugels die zich opvouwden... een zoekende, tastende streling. Al gauw echter kreeg de aanraking een geërgerde gehaastheid. Strelen werd kriebelen, gevolgd door een overhaast afscheid.

Veeg vond dat jammer. Hij had graag met de vlinder gepraat, over de wereld en het leven. En over het feit dat ze zo merkwaardig veel op elkaar leken. Twee kleurige vlekken in gesprek, in de snel vallende schemering. Een mooi beeld. Maar het gebeurde nooit en Veeg protesteerde niet.

Totdat hij merkte dat hij een nietig hoekje had dat los was van het Hout en frivool omkrulde.

"Zie je wel...".

Veeg voorzag het einde van zijn trouw aan het Hout. Dat donkere, harde Hout, de grond voor zijn bestaan. Het zwijgzame Hout, dat hem genegeerd had terwijl hij jaar na jaar op zijn post gebleven was, schild tegen zon, hagel, regen, sneeuw. Zodra de zon zich maar liet zien, gaf hij zich over aan de warmte. Het hoekje verhief zich, werd groter. Veeg had geduld, forceerde niets. Langzaam kwam Veeg tot leven. Zijn dromen kregen vaste vorm. Als een vlinder zou hij gaan van bloem tot bloem. Misschien zou hij zijn vriend tegenkomen, op dat mooie schemeruur. Het uur waarop Vlinder vroeger naar hem toe gekomen was.

En tegen de herfst, op een zoele namiddag, was het zover. Los van het Hout was hij. Rustig aanschouwde hij zijn toekomst. Hij hoorde geruis. Was dat zijn vriend? Het was een windvlaag. Een trilling, en blij zweefde Veeg weg. Omhoog wervelde hij, als een buitelend scherfje zon steeg hij hoger en hoger in het avondlicht, de grote wereld in. En hij noemde het vliegen... De wind ging liggen en Veeg verloor hoogte. Nieuwsgierig vroeg hij zich af hoe het beneden zou zijn. Misschien zou hij terechtkomen in een bloemenwei, zo'n mooie wei als die waar hij jarenlang alleen maar naar had kunnen kijken, toen zijn gastheer hem gevangen hield.

Hij naderde een lange streep donkerte, met aan weerskanten een witte streep. Hij kwam neer en zag geen bloem. Hij zag geen gras, geen vlinder, geen vogel, en voelde alleen maar een korrelige hardheid. Hij rook rubber. De grond trilde en hij hoorde een zwaar gebrom. Veeg was moe en besloot morgen verder te zoeken. Vredig nestelde hij zich op het asfalt.

De vrachtwagenchauffeur onderdrukte een geeuw en trapte het gaspedaal iets dieper in.


Valid XHTML 1.0 Strict